Oorsprong van de
IQ-test.
Alfred Binet, de uitvinder van de IQ-test, was een groot aanhanger van het ontwikkelbare brein . Binet ontwierp de test om uit te zoeken welke kinderen niet konden volgen in de scholen van het openbaar onderwijs in Parijs, met als doel nieuwe speciale onderwijsprogramma’s te ontwerpen om deze kinderen weer op het juiste spoor te brengen.
Binet besefte dat er verschillen zijn in het intelligentievermogen van verschillende mensen, maar was er tegelijk van overtuigd dat onderwijs en oefening belangrijke veranderingen in intelligentie teweeg konden brengen. Een citaat uit een van zijn belangrijkste boeken bevestigd dit:
'Enkele moderne filosofen beweren dat intelligentie
een vaste omvang heeft, een omvang die niet vergroot kan worden. We moeten protesteren en actie
ondernemen tegen dit grove pessimisme. Met oefening, training en bovenal regelmaat kunnen we onze scherpzinnigheid,
geheugen en inzicht vergroten en intelligenter worden dan we waren’.
De eerste moderne
intelligentietest werd ontwikkeld in 1904. Het Franse Ministerie van Onderwijs
liet een test ontwikkelen waarmee ‘mentaal gehandicapte kinderen’ konden worden
onderscheiden ‘van normaal intelligente maar luie kinderen’. Dit leidde tot de
Simon-Binet IQ test. Deze IQ test bestaat uit verschillende onderdelen zoals
logisch redeneren, rijmwoorden zoeken en voorwerpen benoemen. De score op de IQ
test in combinatie met de leeftijd van een kind, gaf informatie over de
intellectuele mogelijkheden van het kind.
Deze werden
vergeleken met die van de andere kinderen. Door de vergelijking van het
behaalde IQ en de behaalde resultaten op de school kon besloten worden of het
kind een verwerkingsprobleem (mentaal probleem wat een aangepaste leerprogramma
noodzakelijk maakt) of een foute houding (lui, geen inzet wat een aangepaste
houding noodzakelijk maakt) had.
Wat meet de huidige
IQ-test?
Het is een wijd
verspreid misverstand dat een IQ-test de permanente (aangeboren)
eigenschappen meet en dat een prestatietest de aangeleerde kennis
in kaart brengt.
Zo'n dertig jaar
geleden hoopten theoretici de begrippen intelligentie en prestatie als afzonderlijke
concepten te kunnen beschrijven. Vandaag is duidelijk dat deze twee elkaar niet alleen grotendeels
overlappen maar dat zowel naast als in de school verworven kennis en
vaardigheden een grote invloed hebben op het resultaat van de IQ-test. (Ceci
1996)
Het is belangrijk om
te beseffen dat een IQ-test niet alleen aangeboren zaken meet! Het feit
dat twee verschillende woorden (intelligentie en prestaties)
gebruikt worden, betekent niet dat twee totaal verschillende zaken
gemeten worden.
De twee zaken overlappen voor grote stukken en (buiten en binnen de school) verworven kennis en vaardigheden hebben een
grote invloed op het resultaat van de IQ-test. (Ceci 1996)
IQ scores worden vaak verkeerd beoordeeld zowel door het grote publiek als door
professionelen. De Amerikaanse onderwijspsycholoog Lohman (2006) illustreert
dit met de volgende twee uitspraken:
- leerling 1 begrijpt moeilijk wat zij leest
- leerling 2 heeft een laag verbaal IQ
De eerste zin
omschrijft een probleem waaraan -mits oefening- wat kan verholpen worden. In de tweede
zin wordt een aangeboren gebrek beschreven, waarbij men zich best
neerlegt. De twee behaalde scores waarop men deze uitspraken gaf, overlappen nochtans
veel meer dan dat ze verschillen. Toch zal de ene leerling op een andere
manier benaderd worden dan de andere.
Het zou beter zijn,
stelt Lohman, als iedereen het gewoon zou hebben over het ontwikkelen van talent
in plaats van zich enkel te concentreren op het ontdekken ervan. Een school
zou over de inhoud van haar beleid beter communiceren door het te hebben over
de optimale ontwikkeling van alle kinderen (waaraan iedereen wat heeft)
dan over begaafdheid (waarvan mensen denken "je hebt het of je hebt het
niet").
Vergelijken van resultaten van een IQ-test.
Eigenlijk was het doel IQ testen van personen die dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden kregen met elkaar te vergelijken. Maar omdat het erg moeilijk is om de ontwikkelingsmogelijkheden na te gaan, besloot men om in de plaats daarvan dezelfde leeftijd als parameter te gebruiken.
Het resultaat van een IQ-test wordt uitgedrukt als intelligentiequotiënt (IQ). Het IQ geeft aan hoe het individu scoort ten opzichte van leeftijdsgenoten.
Hierbij veronderstelt men dat de meerderheid van de Vlaamse kinderen van dezelfde leeftijd min of meer dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden hebben gekregen. Hierdoor worden de kinderen waarbij die ontwikkelingsmogelijkheden in het verleden beduidend onder het gemiddelde lagen, na het afnemen van de IQ test onderschat. Zo kan soms een zeer groot verschil ontstaan tussen IQ en schoolse prestaties. Bij een kind met een grote verwerkingscapaciteit dat opgroeit in een kansarm milieu zal een IQ-test vaak een minder goede score aangeven dan de testen op het vlak van schoolse prestaties. Het kind in kwestie heeft thuis weinig kansen gekregen om de kennis en vaardigheden op een breed aantal domeinen, zoals gemeten tijdens een IQ-test, te verwerven. Op schools vlak echter zal datzelfde kind wel allerlei mogelijkheden krijgen om zich te ontwikkelen (bijvoorbeeld door te helpen met het huiswerk van een oudere broer of zus). Dergelijke kinderen hebben nu en dan een dusdanig grote voorsprong op schools vlak, dat het overslaan van een klas zich opdringt (waarna ze zich onmiddellijk weer bij de kopgroep van de nieuwe klas voegen), terwijl een IQ-test in dit geval waarschijnlijk slechts een IQ van 110 oplevert.
Eigenlijk was het doel IQ testen van personen die dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden kregen met elkaar te vergelijken. Maar omdat het erg moeilijk is om de ontwikkelingsmogelijkheden na te gaan, besloot men om in de plaats daarvan dezelfde leeftijd als parameter te gebruiken.
Het resultaat van een IQ-test wordt uitgedrukt als intelligentiequotiënt (IQ). Het IQ geeft aan hoe het individu scoort ten opzichte van leeftijdsgenoten.
Hierbij veronderstelt men dat de meerderheid van de Vlaamse kinderen van dezelfde leeftijd min of meer dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden hebben gekregen. Hierdoor worden de kinderen waarbij die ontwikkelingsmogelijkheden in het verleden beduidend onder het gemiddelde lagen, na het afnemen van de IQ test onderschat. Zo kan soms een zeer groot verschil ontstaan tussen IQ en schoolse prestaties. Bij een kind met een grote verwerkingscapaciteit dat opgroeit in een kansarm milieu zal een IQ-test vaak een minder goede score aangeven dan de testen op het vlak van schoolse prestaties. Het kind in kwestie heeft thuis weinig kansen gekregen om de kennis en vaardigheden op een breed aantal domeinen, zoals gemeten tijdens een IQ-test, te verwerven. Op schools vlak echter zal datzelfde kind wel allerlei mogelijkheden krijgen om zich te ontwikkelen (bijvoorbeeld door te helpen met het huiswerk van een oudere broer of zus). Dergelijke kinderen hebben nu en dan een dusdanig grote voorsprong op schools vlak, dat het overslaan van een klas zich opdringt (waarna ze zich onmiddellijk weer bij de kopgroep van de nieuwe klas voegen), terwijl een IQ-test in dit geval waarschijnlijk slechts een IQ van 110 oplevert.
Wat is de betekenis van het resultaat van de IQ-test? Wat betekent IQ =
100?
IQ geeft een frequentie weer, geen waarde: het geeft niet weer hoeveel er van een bepaald iets (intelligentie)
aanwezig is in de persoon die de test aflegt.
IQ wordt uitgedrukt op een frequentieschaal: het geeft weer hoe vaak een bepaald iets (het aantal correct beantwoorde vragen) voorkomt onder de vergelijkbare bevolking.
IQ wordt uitgedrukt op een frequentieschaal: het geeft weer hoe vaak een bepaald iets (het aantal correct beantwoorde vragen) voorkomt onder de vergelijkbare bevolking.
De curve op de
volgende figuur toont voor elke IQ test hoeveel mensen (op 10.000) precies
die IQ-waarde toegekend krijgen:
Het rood gekleurde
vak geeft aan hoeveel mensen meer dan IQ-waarde 130 krijgen.
Bij elke test die ontwikkeld wordt, wordt standaard een IQ van 130 of meer aan slechts 2,3% van de bevolking toegekend. De oppervlakte van het groene deel is dus bij elke IQ test ongeveer 40 keer zo groot als de oppervlakte van het rode deel.
Bij elke test die ontwikkeld wordt, wordt standaard een IQ van 130 of meer aan slechts 2,3% van de bevolking toegekend. De oppervlakte van het groene deel is dus bij elke IQ test ongeveer 40 keer zo groot als de oppervlakte van het rode deel.
Omdat we niet
vertrouwd zijn met dit soort schaal, hebben we het vaak moeilijk om de
betekenis van een IQ-waarde in te schatten.
Bij schalen voor
gewicht, lengte of temperatuur vormen we ons een bepaald 'beeld'.
Zo weten we dat
Zo weten we dat
- een kind van 50kg tweemaal meer weegt dan eentje van 25kg.
- het verschil in lengte tussen 1,5m en 1,6m precies even groot is als tussen 1,8m en 1,9m.
- voor zowel lengte als gewicht een waarde 0 mogelijk is.
Dit geldt niet
voor een IQ:
- iemand met een IQ 150 is niet tweemaal zo slim als iemand met een IQ 75.
- het verschil tussen IQ 120 en IQ 130 is niet even groot als dit tussen IQ 70 en IQ 80.
- IQ 0 bestaat niet
Door een verkeerde
beeldvorming heeft men vaak de neiging om een bepaald waardeoordeel te koppelen
aan een IQ: meer wordt dan het equivalent van beter. Sommige
terminologie (bv. hoogbegaafd) versterkt dit.
Hoe maakt men een IQ-test?
- De volledige test bestaat uit een aantal subtesten, waarbij elke subtest bestaat uit een reeks weetvragen, denkvragen, puzzels, .... Voor elke subtest krijgt men naargelang het aantal correcte antwoorden dat men gaf een aantal punten. Bij sommige proeven krijgt men bonuspunten voor snelheid.
- Men telt voor elke proef het aantal punten op. Deze som is de zogenaamde ruwe score. Iedere subtest heeft op die manier zijn eigen ruwe score.
- Men laat deze test uitvoeren door een aantal proefpersonen van verschillende leeftijden, waarbij men al de scores op al de subtesten samentelt. Voor elke leeftijd gaat men na welk percentage van de deelnemers een bepaalde ruwe score behaalt. De ruwe score die overeenkomt met wat 50% van de deelnemers (van een bepaalde leeftijd) niet, en de andere helft wel behaalt, laat men overeenkomen met "IQ 100". De ruwe score, die behaald wordt door 15.9% van de deelnemers, laat men overeenkomen met "IQ 115". De score die behaald wordt door 2.3% van de deelnemers laat men overeenkomen met "IQ 130". Men kent dus de IQ waarde toe op basis van het aantal deelnemers welke een bepaalde ruwe score behaalden.
De resultaten van deze IQ-test worden gebruikt om deze te standaardiseren:bij alle testen
- krijgt 2,3% van de bevolking een IQ 130 of meer toegemeten. Iemand met een IQ 130 weet dus dat slechts 2,3% van de mensen van zijn/haar leeftijd het minstens even goed op die test scoort als hij/zijzelf het tijdens deze testafname deed. Op een ander ogenblik of op een andere test zal hij/zij waarschijnlijk een ander resultaat halen.
- zijn ongeveer evenveel mensen met een IQ 80 als met een IQ 120
- krijgt de helft van de mensen een IQ<100 toegemeten en de andere helft een IQ>100.
- zijn 40 keer zoveel mensen met een IQ lager dan 130, dan er mensen zijn met een IQ hoger dan 130
Is het verschil tussen 130 en 150 groot?
Gezien het zeer klein
aantal personen, dat uit bovenstaande berekening met een IQ van meer dan 130 of
minder dan 70 tevoorschijn komt, is het vergelijken van IQ scores in de zones
130 tot 150 en 50 tot 70 zeer moeilijk, zelfs niet zinvol. Het verschil tussen
het behalen van een IQ van 130 en een IQ van 150 is meestal het gevolg van het
juist beantwoorden van een zeer klein aantal vragen. Nochtans hechten mensen vaak
veel waarde aan het grote verschil tussen een IQ 130 en een IQ 150.
Observaties tijdens het afleggen van de IQ test kunnen heel
belangrijke informatie geven over het kind.
Een van de
belangrijkste elementen van een IQ-test zijn de observaties door de
testafnemer. Bijvoorbeeld:
- Is het kind faalangstig?
- Heeft het kind problemen met tijdsdruk? Is het een eeuwige twijfelaar die, onzeker van zichzelf, tijd verliest onder tijdsdruk?
- Is het kind perfectionistisch?
- Welke oplossingsstrategie hanteert het kind? Erin vliegen of rustig nadenken?
Het is dan ook
belangrijk om deze zaken metde leerkracht en de ouders te bespreken,
aangezien bepaald gedrag daardoor kan verklaard worden. Daarnaast kan dit
inzicht de leerkrachten helpen om te weten te komen hoe zij het best met een
bepaald kind omgaan.
De IQ test als hulpmiddel om een klas over te slaan.
Wanneer uit een
IQ-test een score van 130 of meer komt, dan kan men met redelijk grote
zekerheid besluiten dat het kind een leervoorsprong heeft.
Maar men kan niet
besluiten dat een kind met een IQ score van minder dan 130 geen leervoorsprong
heeft. Een kind met een IQ onder 130 kan ook een leervoorsprong hebben of in de
toekomst ontwikkelen en hierdoor nood hebben of krijgen aan verregaande
onderwijsaanpassingen.
Een IQ-test kan enkel
'verworven' kennis en vaardigheden meten, het is geen kristallen bol. Een kind
dat geen kansen kreeg om die zaken te leren, zal dus een laag IQ toebedeeld
krijgen. Wanneer het op een bepaald moment wel meer ontwikkelingskansen
krijgt, kan het IQ beduidend stijgen. Veel leerkrachten weten dat dit zich
geregeld op zeer spectaculaire wijze voordoet bij de overgang van het eerste
naar het tweede leerjaar. Veel kinderen lijken op dat moment plots een sprong
voorwaarts te maken. Heel vaak gaat het om kinderen met een grote
verwerkingscapaciteit die in het eerste leerjaar leerden lezen en daardoor
ontstaat een waaier aan ontwikkelingsmogelijkheden. Vaak wordt bij die kinderen
dan plots een grote leervoorsprong ontdekt in het tweede leerjaar of
zelfs in de loop van het eerste leerjaar!
Stabiliteit van IQ-waarde.
De IQ score is niet
stabiel, is dus geen behaalde score die voor eens en altijd vastligt.
Als men van 10.000 willekeurig gekozen mensen een IQ-test afneemt, dan zullen er zo'n 230 (nl. 2,3%) een IQ van 130 of meer toegewezen krijgen. Als men een jaar later al deze mensen opnieuw zou testen, dan zou meer dan de helft (!) van die 230 niet meer in de groep met een IQ van 130 of meer zitten. Er zullen nog steeds ongeveer 230 mensen in deze groep zitten, maar meer dan de helft onder hen haalden bij de eerste test geen 130!
Als men van 10.000 willekeurig gekozen mensen een IQ-test afneemt, dan zullen er zo'n 230 (nl. 2,3%) een IQ van 130 of meer toegewezen krijgen. Als men een jaar later al deze mensen opnieuw zou testen, dan zou meer dan de helft (!) van die 230 niet meer in de groep met een IQ van 130 of meer zitten. Er zullen nog steeds ongeveer 230 mensen in deze groep zitten, maar meer dan de helft onder hen haalden bij de eerste test geen 130!
Dit tabelletje toont
hoeveel van de mensen die tijdens een eerste test minimaal een bepaalde score
haalden, deze ook halen tijdens een tweede test een jaar later:
Afkapscore
|
Percentage
dat deze score haalt in beide testen |
Top
1%
|
45
%
|
Top
2%
|
49
%
|
Top
3%
|
52
%
|
Top
4%
|
54
%
|
Top
5%
|
56
%
|
Top
6%
|
57
%
|
Top
7%
|
59
%
|
Top
8%
|
60
%
|
Top
9%
|
61
%
|
Top
10% IQ meer dan 120
|
62
%
|
Top
15%
|
66
%
|
Top
20%
|
69
%
|
Als je een IQ-test afneemt
en een jaar later van de 10% beste presteerders (met IQ 120 of meer) op die
test opnieuw een IQ-test afneemt, dan zal op die tweede test slechts 62%
opnieuw IQ 120 of meer presteren.
Als je alle kinderen
die op negenjarige leeftijd een IQ 130 of meer behaalden opnieuw zou testen op
veertigjarige leeftijd, dan zou er minder dan een op drie van hen ook op de
tweede test 130 of meer behalen.
Wat betekent dit nu in de praktijk?
- Vergelijken van IQ's is zelden zinvol met de testen die men momenteel in Vlaanderen gebruikt. Uitspraken zoals matig hoogbegaafd, zeer hoogbegaafd en extreem hoogbegaafd op basis van een resultaat van een IQ-test zijn moeilijk wetenschappelijk te staven. Het gebruikte instrument is daarvoor veel te onnauwkeurig aan de uiteinden van de frequentieschaal.
- Kinderen waaraan een IQ-test een IQ van 130 of meer toekent, zijn even uitzonderlijk (lees: komen even vaak voor) als kinderen waaraan een IQ van 70 of minder werd toegekend. In beide gevallen betreft het iets meer dan 2% van de algemene populatie. Ze staan op een of meer vlakken beduidend verder dan het gemiddelde van hun leeftijdsgenoten. Bijna altijd staan ze op andere terreinen slechts even ver of minder ver als leeftijdsgenoten. Hun zwaktes en sterktes hangen af van het kind zelf (bv. interesses) en zijn omgeving (bv. ontwikkelingsmogelijkheden in het verleden). Hetzelfde geldt voor kinderen waaraan een IQ van 70 werd toegekend: op bepaalde (maar niet noodzakelijk alle) vlakken hebben zij op het ogenblik van de test een achterstand opgelopen ten opzichte van het gemiddelde van hun leeftijdsgenoten. Deze kinderen zal men dan ook zoveel mogelijk stimuleren op hun (relatief) sterke vlakken, en remediëren op hun (relatief) zwakkere punten.
- Het is een grote vergissing om te spreken van de hoogbegaafden: zij zijn onderling minstens even verschillend als andere kinderen. Het volstaat bv. niet om hoogbegaafden allemaal samen te zetten in de klas voor hoogbegaafden en te denken dat daarmee de kous af is. Ook in een dergelijke aparte klas (of school) dient men oog te hebben voor de eigenheid van elk kind. In aparte scholen voor begaafde kinderen heeft men al vaak vastgesteld dat de onderlinge verschillen (en nood aan differentiatie) er groter zijn dan de verschillen tussen begaafde kinderen en anderen in een gewone school.
- Een IQ-test is niet in staat om vast te stellen hoe ver een kind op het ogenblik van de test op een bepaald vlak afwijkt van het gemiddelde. Daarom zullen leerkrachten best uitzoeken op welke punten een kind zich op een bepaalde moment uitzonderlijk ontwikkelt, en daarop inspelen met stimulerend materiaal.
- Uitzonderlijke (in de betekenis van met een niet frequent voorkomende afwijking tegenover het gemiddelde) kinderen lopen, precies door hun uitzonderlijkheid, meer risico om zich anders te voelen op sommige vlakken. Zeker wanneer ze nooit in aanraking komen met anderen die even uitzonderlijk zijn. Op dit vlak is het dus belangrijk om in te zien dat een IQ niet enkel een aanduiding geeft van de mate waarin een kind in staat is om abstract te denken, maar tevens (en misschien vooral) van de mate waarin het opvalt in een groep. Net zoals een kind, waaraan een IQ van 70 werd toegekend, zou opvallen binnenin een willekeurige groep kinderen. Daarom is het erg belangrijk om zelfs op heel jonge leeftijd aan kinderen uit te leggen dat alle mensen zich op andere manieren ontwikkelen.
- Gebruik nooit eenmalige tests met een bepaalde afkapscore (bv. IQ 130) om voor eens en altijd een beslissing te nemen op onderwijsvlak. Bij kinderen die opgroeien in een milieu met lage kansen op ontwikkeling is de kans op vergissingen groot. Daarnaast mag een IQ -net als alle andere testen die huidige vaardigheden en kennis meten- nooit gebruikt worden om de toekomst te voorspellen. Daarvoor zijn de fluctuaties doorheen de tijd veel te groot. Het is veel beter om doorlopende evaluaties uit te voeren, voor alle kinderen en per domein, zodat men op elk moment weet waar elk kind op dat ogenblik nood aan heeft.
Een IQ-test is dus
een nuttig instrument om vast te stellen of een kind zich op bepaalde vlakken uitzonderlijk
ontwikkelt (of kan ontwikkelen). Naast de indruk van ouders, de prestaties van
het kind en de commentaar van leerkrachten biedt de test een bijkomende bron
van informatie.
Omdat
de testen nooit ontwikkeld werden om onderling onderscheid te kunnen maken tussen
kinderen met een grote voorsprong (of achterstand) kunnen ze slechts dienen als
signaal. Het echte werk begint pas daarna, inclusief het
uitzoeken van de vlakken waarop een bepaald kind zich werkelijk uitzonderlijk
snel (en/of breed en/of diep) ontwikkelt, zodat men het op die terreinen op uitzonderlijke
wijze onderwijs kan aanbieden. De test heeft immers aangetoond dat het kind
zich op bepaalde punten zo ver van het gemiddelde bevindt, dat het onmogelijk
wordt om met behulp van de gewone leerstof, gegeven aan het gewone tempo, een ononderbroken
leerproces te realiseren.
Wat zeg je aan het kind over IQ?
Het loont de moeite
om na te denken over het effect (in een kinderhoofd) van mededelingen als
- "Ze gaan eens testen hoe snel jij kunt denken/hoe slim je bent/...
- "Jouw IQ is 135", "Slechts 1 op 1000 kinderen is even slim als jij"
- "Je bent nu officieel hoogbegaafd!"
Het onderzoek van
Carol Dweck toont op zeer overtuigende wijze aan dat men op die manier het
risico op perfectionisme en faalangst beduidend laat toenemen!
Kinderen die
geprezen worden omwille van hun slimheid, foutloos werk (dat
geproduceerd werd zonder enige inspanning) of tegen wie men zegt dat ze hoogbegaafd
zijn, lopen een groter risico op het ontwikkelen van faalangst en
perfectionisme dan anderen, die men prijst om hun inspanning. Kinderen prijzen
(of bekritiseren) om wat ze zijn (=hun persoon) in plaats van om hoe ze
zich gedragen (bv. inspanning of gevolgde strategie) leidt op termijn
vaak tot problemen. De kinderen beginnen dan onbewust een koppeling te
maken tussen prestaties en aanleg ("Als ik moeite moet
doen of fouten maak of niet snel klaar ben, zal men mij dan minder slim vinden?")
Om deze reden moet
men uiterst voorzichtig zijn met de communicatie (naar het kind) over de
IQ-tests zelf. Het kind mag nooit de indruk krijgen dat met de IQ-test
aangeboren eigenschappen zouden gemeten worden! Deze indruk strookt
ook niet met de realiteit!
Bovendien verhoogt
men zo de kans dat het kind later hulpeloze reacties zal vertonen wanneer het
met moeilijkheden geconfronteerd wordt. Dit heeft het onderzoek van Dweck en
haar collega's ten overvloede aangetoond. Sommige kinderen zijn ervan overtuigd
dat slimheid/intelligentie aangeboren is, dat inspanning leveren betekent dat
men niet slim is en dat ze niet intelligenter kunnen worden door zaken bij te
leren. Wanneer het wat moeilijker wordt, ervaren zij grote angsten ("Ben
ik dan toch niet slim/intelligent?" of "Nu ga ik ontmaskerd
worden!"), die onder andere leiden tot uitstelgedrag ("Moest
ik op tijd begonnen zijn met studeren, dan had ik hogere cijfers gehaald, want
ik ben best slim"), tot paniek bij de eerste faalervaringen (wanneer
iets niet van de eerste keer lukt of inspanning kost) en tot de keuze voor makkelijkere
studierichtingen of carrières ("Er is wel wat meer in het leven dan
studeren of werken"). Dit zijn reacties die vaak voorkomen bij de
overgang naar het secundair onderwijs of de universiteit, waar de lat
plotsklaps een stuk hoger ligt en een zekere inspanning en studiehouding
nodig zijn.
Dwecks werk toont
aan dat men zich beter toelegt op het creëren van een aangepaste leeromgeving
(waarin het kind nu en dan een inspanning moet leveren, zodat men het kan
prijzen voor zijn echte inzet), dan op het kweken van een verkeerd
soort zelfvertrouwen, namelijk het vertrouwen dat men slim is en alles kan. Het
zelfvertrouwen dat kinderen nodig hebben is het vertrouwen in het eigen
vermogen om de eigen capaciteiten te vergroten door zich met volharding door
moeilijke taken heen te slaan. Het is een vertrouwen dat kinderen kunnen
verwerven wanneer ze geprezen worden voor inspanningen en niet nadat men
makkelijke successen liet behalen.
Is er een alternatief voor de IQ-test?
Sommige kinderen ontwikkelen op een bepaald moment
een leervoorsprong op een of meerdere domeinen. Meestal heeft men geen IQ-test
nodig om te achterhalen hoe men het best inspeelt op hun noden van dat moment.
Door afname van genormeerde testen boven hun huidig niveau (testen die bestemd
voor kinderen uit hogere leerjaren) kan men meestal zeer goed achterhalen in
welke domeinen het leerproces van deze kinderen dreigt stil te vallen, omdat ze
de leerstof die nog moet gegeven worden, reeds zelfstandig verwerkt hebben.
Daaruit kan bepaald worden wat de meest aangewezen stappen zijn.
Besluit.
- De IQ test is niet ontwikkeld om mensen in te delen in dom, normaal en slim.
- Een goede IQ test meet de verwerkcapaciteit en welke kennis reeds verwerkt werd ten opzichte van de leeftijdsgenoten.
- Een behaalde score zegt niets over de intelligentie, wel over waar de persoon zich bevindt in de doelgroep.
- De behaalde score is geen meetbare waarde, geen vergelijkbare bepaalde hoeveelheid. De behaalde score is een weergave van het aantal keer dat deze score voorkomt binnen een grote groep.
- De resultaten van een IQ test worden zodanig verwerkt dat steeds dezelfde verdeling van de frequentie van de resultaten optreedt.
- Onderling vergelijken van resultaten in de uiterste schalen (50 tot 70 en 130 tot 150) is zinloos vermits kleine verschillen in de antwoorden op de test deze grote verschillen in de waarden leiden.
- Een (vroeger) behaald resultaat is geen garantie voor (in de toekomst) te behalen resultaten.
- De resultaten van een IQ test om iemand vaststaande aangeboren kenmerken toe te kennen is fout en heeft mogelijk negatieve gevolgen.
Ben je toevallig op deze pagina terecht gekomen? Dan kom je door op deze link te klikken op de startpagina van deze blog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten